Hoofdstuk 4: Waarin Henk Terpstra afrekent met een ongenode gast – onze vrienden hoog bezoek krijgen – een avondje vissen onfortuinlijke gevolgen heeft – Maaike leert golven en Blacky de marionettenspeler in zijn broekspijp bijt.
Die ochtend was Henk al vroeg wakker. De zonnestraal die hem onder zijn neus gekriebeld had was inmiddels een half uur naar links verschoven en het was inmiddels flink licht geworden op het zolderkamertje bij oom Wibout en tante Klaasje waar Henk deze zomer logeerde. Als het alleen de zon maar was geweest, dan was hij vast blijven slapen totdat de wekker afging, maar de duif die per ongeluk die ochtend door het openstaande zolderraam naar binnen was gevlogen, maakte te veel lawaai om te negeren. Henk was dan ook al vijf minuten voordat de wekker afging wakker. Voorzichtig kroop hij zijn bed uit en hij sloop op de duif af. Deze had niks in de gaten, en Henk kon hem gemakkelijk pakken en naar buiten gooien. Zo’n duif kan je nog flink uit de slaap houden. Gelukkig was het niet zo heel erg dat hij nu zo verschrikkelijk vroeg al wakker was want hij had die dag toch afgesproken met zijn vrienden: Geert, Kees en Maaike. Ze zouden vandaag het dorp in gaan om de jaarlijkse kermis en braderie te bezoeken. Snel wassen en aankleden dan maar. Wel zachtjes, want oom Wibout en tante Klaasje zijn langslapers.
Toen hij beneden kwam, begroette Blacky hem met vrolijk geblaf. Snel smeerde hij een boterhammetje pindakaas en ging hij met Blacky op pad om haar uit te laten. Oom Wibout en tante Klaasje wonen op een boerderij, ongeveer 10 minuten lopen van het dorp. Tussen de weilanden en graanvelden liggen een heleboel wandelpaadjes waar Henk dan ook meer dan voldoende ruimte had om een flink eind met Blacky te gaan wandelen. Vandaag had hij echter haast en Henk liep maar een kort rondje. Hij moest Blacky meermalen fluiten, voor ze aangerend kwam. Meestal rende de Belgische herder achter echte of denkbeeldige konijnen aan, maar een echte jager was het niet want hij had er nog nooit eentje gevangen.
Weer thuisgekomen pakte Henk de semi-permanent geleende opafiets van oom Frans, wijlen de broer van oom Wibout, lijnde Blacky aan en fietste richting Geert. Maaike en Kees waren al bij Geert, die aan de rand van het dorp woonde, toen Henk luid fietsbellend aankwam. Enthousiast begroette Blacky de drie vrienden. Na het bezigen van de nodige plichtplegingen, waaronder het zingen van hun clublied: “Door schade en door schande, in liefde en in leed, niets zal ons scheiden, wij blijven vrienden voor altijd, als je dat maar weet”, togen zij gevijven op pad richting dorpskermis.
Daar aangekomen was het al een drukte van belang. “Bromsnor”, de dorpsdiender die onderhand al heel wat overuren gemaakt moest hebben, liep ook al rond, spiedend naar doerakken die suikerappels of andere kleine snoeperijen kwamen stelen. Toen Bromsnor, die zijn bijnaam niet aan zijn snor maar aan zijn snorfiets te danken had, onze vijf vrienden in het oog kreeg zwaaide hij vriendelijk. Sinds hun laatste avontuur, (zie: “Blacky en de gestolen goudstaven”) waarbij zij Bromsnor uit een wel zeer benarde positie hadden gered, stonden onze vijf vrienden en Bromsnor op goede voet. Bromsnor wenkte hen, en zij liepen hem tegemoet. Ze vroegen of hij het niet te druk had, tijdens de dorpskermis en Bromsnor vertelde hen dat dat wel meeviel maar dat ze toch goed op hun spullen moesten passen omdat er al verscheidene mensen aangifte hadden gedaan van diefstal en het kon heel goed zijn dat er een zakkenroller aan het werk was, dus mochten ze iets verdachts zien, dan moesten ze hem onmiddellijk waarschuwen. De vrienden beloofden goed uit hun doppen te kijken en toen Bromsnor weer doorgelopen was, spraken ze met elkaar af dat ze eventuele verdachte figuren een tijdje zouden bespioneren. Wie weet, misschien vingen ze nog wel zo’n vermaledijde zakkenroller!
Inmiddels hadden ze door al dat gepraat en geloop al flink weer honger gekregen. Ze besloten dan ook om eerst langs de poffertjeskraam te gaan, voordat ze een bezoekje zouden brengen aan de beroemde marionettenspeler uit de stad die hier vandaag zijn kunsten kwam vertonen. De poffertjes, lekker met veel roomboter en poedersuiker, waren in een ommezien verdwenen en omdat de poffertjesbakker de buurman van Maaike was, kregen ze zomaar de tweede portie voor niks. “Omdat ze er nog flink van moeten groeien” had hij tegen Maaike gezegd. Voor Blacky had de poffertjesbakker een portie mislukte poffertjes bewaard. Mislukt of niet, als je het maar kon eten. In veel meer was Blacky immers niet geïnteresseerd.
Even later stonden ze bij de marionettenkraam. Op het uithangbord stond aangegeven dat het nog maar 10 minuten zou duren voor de volgende voorstelling, dus besloten ze te wachten. Op een bankje vlakbij zegen ze neer. In stilte genietend van de warme zomerzon keken de vrienden wat om zich heen en babbelden wat. Zijn ogen toegeknepen tegen de felle zon keek Henk door de spleetjes van zijn oogleden wat in het rond. Plotseling zag hij een schim, die zich nogal verdacht gedroeg, via de achteringang van de marionettenkraam naar binnen sluipen. “Shit”, zei Henk, “volgens mij krijgt de marionettenspeler zojuist bezoek van onze zakkenroller. Laten we poolshoogte gaan nemen”. Nonchalant stonden de vrienden op, en zij liepen richting de kraam. Net toen zij arriveerden, vloog de achterdeur open en rende de verdachte schim met een noodgang er vandoor. “Pak hem, Blacky!” riep Henk. Binnen drie seconden had Blacky de schim ingehaald, en grommend grepen de kaken van Blacky zich vast in de broekspijp van de schim, die daardoor niet meer rennen kon en op de grond viel.
Even later kwamen de vier vrienden aan bij de op de grond gevallen en van angst verstijfde figuur. Henk riep Blacky tot de orde en vroeg de figuur waar dat wel niet zo snel naartoe moest en dan ook nog zo geheimzinnig. Heel toevallig kwam net op dat moment Bromsnor eraan. De vrienden legden uit wat er gebeurd was en de figuur kreeg handboeien om en werd door Bromsnor meegevoerd naar het bureau.
De vrienden togen weer naar het bankje om te wachten op de voorstelling van de marionettenspeler. Maar al wat kwam, geen marionettenspeler. Net toen onze vrienden de moed op wilden geven, kwam Bromsnor er weer aan, vergezeld van de vreemde figuur. Bromsnor vertelde dat dit niet de zakkenroller was, maar de marionettenspeler. Omdat deze alleen Hongaars spreken kon, en het een tijdje duurde voordat Bromsnor de meester van de dorpsschool te pakken kreeg, die kwam immers uit Hongarije, nam het ophelderen van dit misverstand toch wat meer tijd in beslag dan gedacht. Hierop besloten de vrienden om dan maar te gaan midgetgolfen met de burgemeester. Die had immers beloofd dat hij het Maaike nog zou leren.