Het was zover. Mijn aanvraag werd goedgekeurd. Eindelijk. Slechts sommigen van ons mogen het, maar iedereen kan het: wereldreizen maken. Het zit in ons bloed, we worden ermee geboren. Vroeger deed iedereen het nog, maar nadat sommigen of volslagen krankzinnig terugkwamen, of zelfs helemaal niet terugkwamen, werd een dikke 300 jaren geleden besloten dat niet zomaar iedereen wereldreiziger kon worden. Een ieder zomaar laten gaan bleek te risicovol. Flexibiliteit en een hoge mate aan incasseringsvermogen moest je hebben en geestelijk stabiel moest je zijn. Om dat te kunnen bepalen moet men vele tests ondergaan, en net zoals al mijn leeftijdgenoten werd ik op mijn 18e uitgenodigd voor de eerste test: In drie onbekende situaties moest je met drie onbekenden drie raadsels oplossen. Op het eerste gezicht geen sinecure en op het tweede gezicht ook al niet.
Vooral lastig als je het eerste in sanscriet geschreven raadsel moet oplossen met behulp van een jongedame die op alles wat je zegt alleen maar met “ton-kwa” kan reageren, totdat ik doorkreeg dat het er niet om ging wat ze zei, maar hoe ze het zei. Daarna was het ook niet moeilijk meer om de oud-grieks sprekende dwerg over te halen tot een potje schaak en om met behulp van de hink-stap springende tiroler mädel de slag bij Waterloo te doen laten herleven. Je begrijpt, slechts de helft bleef over, na deze creativiteitstest. Zo ook ik.
Elk jaar, zo rond je verjaardag, krijg je dan weer een uitnodiging om de volgende test te doen. Rond je 30e volgt dan de finale: Haal je die, dan mag je oefenen. Samen met de ervaren wereldreizigers situaties en confrontaties oefenen die zij meegemaakt hebben, zodat je leert inschatten wat je kunt verwachten. Omdat er vele bestemmingen zijn, moet je veel oefenen. Niet alle bestemmingen kunnen even volledig bezocht worden, waardoor veel van je aanpassingsvermogen gevraagd wordt. Op Norba bijvoorbeeld val je niet op. Niemand heeft in de gaten dat je er slechts een bezoek brengt. Op Norba wil je ook helemaal niet opvallen, want men is er nogal vijandig ten opzichte van vreemdelingen. Men vermoedt dat vele van onze voorouders, nadat zij zich hoffelijk bekend gemaakt hadden, hun laatste adem uitgeblazen hebben in het gezicht van de een of andere vijandige Norbaan. Dit weer in tegenstelling tot Xerbio, waar je kunt leven als god in Frankrijk, als je je bekend maakt. Dat druist echter weer in tegen onze gedragscode, omdat wij ons niet willen onderscheiden, maar omdat we willen integreren. Dus ook daar blijft de voorzichtigheid troef.
Ook zijn er werelden waarheen wij reizen waar wij slechts bestaan bij de gratie van onze non-existentie. Werelden waar men ons aanwezig zijn simpelweg negeert, en waar deze negotie ook de enige reden is dat wij er überhaupt kunnen bestaan.
De laatste jaren komt daar op aarde echter verandering in. Niet langer meer worden wij compleet genegeerd. Sinds enige tijd ziet men ons soms staan en is zelfs een vorm van communicatie mogelijk, al is het nog wel een behoorlijk eenzijdige vorm van communicatie. Sinds de aardlingen langzaam uit hun stenen tijdperk omhoog aan het krabbelen zijn, raken zij ook steeds meer geciviliseerd, waardoor wij meer kansen krijgen om tot volledige integratie over te gaan. Voorlopig echter is het nog niet zover. Veel meer dan voorzichtig wapperen met gedrukte hulpmiddelen die de communicatie slechts initiëren, kunnen we niet. Slechts nu en dan wordt een enkele aardling gevangen in de mengeling tussen zelfbewustzijn en schuldbewustzijn. Ervaring wordt ingewisseld tegen klinkende munt. Slechts een kwestie van tijd zal het zijn, eer wij volledig geaccepteerd zullen vertoeven in ‘s werelds aardse paradijs. Nu nog zwerven wij, niet op de afgrond van de maatschappij, maar op het snijvlak van twee parallelle werelden. Denk dus de volgende keer dat je een van ons tegenkomt en een daklozenkrant accepteert niet: “waarheen gaat gij”, maar: “waarvandaan komt gij”.